27 september 2016
Reactie op vragen mogelijke schade mosselsector door zandsuppletie
Op 3 augustus 2016 stond er in de PZC een artikel waarin de Producentenorganisatie Nederlandse Mosselcultuur haar zorgen uitte over de mogelijke schade aan mosselpercelen als gevolg van de geplande zandsuppletie in 2017 op/bij de Roggenplaat in de Oosterschelde. Specifiek werd ook verwezen naar de opzet van een schaderegeling waarbij de bewijslast van schade volledig bij de mosselkweker zou liggen.
De Zeeuwse SGP-fractie is van mening dat discussie over schadecompensatie als gevolg van overheidsingrijpen tot een minimum beperkt moet blijven, en dat de uitgangspunten voor een eventuele schade zoveel mogelijk op voorhand al duidelijk moeten zijn.
Naar aanleiding van het artikel in de PZC van 3-8-16 heeft de SGP-fractie een aantal vragen gesteld aan het College van Gedeputeerde Staten. Hierop zijn de volgende antwoorden ontvangen:
1. Is het College van GS bekend met de inhoud van het bovengenoemde artikel?
Ja.
2. Is het College van GS bekend met het risico van schade aan mosselpercelen in de Oosterschelde a.g.v. de geplande zandsuppleties in 2017 op/bij de Roggenplaat?
Ja.
3. Heeft de Provincie Zeeland deze risico’s voor de mosselsector al onder de aandacht gebracht bij Rijkswaterstaat?
De mogelijke risico's voor de mosselsector als gevolg van de zandsuppletie op de Roggenplaat zijn door ons in de Stuurgroep Zandhonger met Rijkswaterstaat besproken. Dit heeft er mede toe geleid dat Rijkswaterstaat en de Producentenorganisatie voor de Nederlandse Mosselcultuur (PO Mossel) in constructief overleg een aantal maatregelen hebben afgesproken die er toe bij dragen dat de kans op schade zo klein mogelijk wordt. Hierbij valt te denken aan het uitvoeren van een risicoanalyse in overleg met de kwekers, het opzetten van een risicomonitoringsprogramma en het schrappen van een voor de mosselsector problematische zandwinlocatie. Het belangrijkste aandachtspunt dat voor de PO Mossel resteert betreft de afhandeling van een eventuele schadeclaim op basis van de Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014. Men vreest dat deze Beleidsregel te weinig waarborgen biedt voor onafhankelijkheid van de schadecommissie en dat een besluit van de Minister naar aanleiding van het advies van de schadecommissie mogelijk niet objectief zal zijn. Bij brief van 5 juli 2016 heeft minister Schulz (I&M) geantwoord van mening te zijn dat de Beleidsregel wel degelijk de objectiviteit van de commissie waarborgt en geen reden te zien hiervan af te wijken. Wij zullen echter trachten beide partijen dichter bij elkaar te brengen door op korte termijn het overleg met hen aan te gaan.
4. En wat was daarvan het effect?
Zie antwoord op vraag 3.
5. Welke rol heeft de Provincie Zeeland bij de vergunningverlening voor deze zandsuppleties?
De provincie Zeeland is bevoegd gezag in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998.
6. Is (of wordt) het monitoren van effecten op mosselpercelen in de Oosterschelde een voorwaarde in de vergunning voor deze zandsuppleties?
Rijkswaterstaat heeft aan IMARES opdracht verstrekt een monitoringplan voor de risico's van de suppletie op te stellen. Deze monitoring zal waarschijnlijk bestaan uit een combinatie van fysische meetgegevens, zoals debiet en zwevende stof, en door de betrokken mosselkwekers aan te leveren productiegegevens. Deze monitoring wordt onderdeel van het projectplan dat in het kader van de Waterwet wordt opgesteld.
In het artikel wordt gesproken over een bewijslast die bij de eigenaren van de mosselpercelen ligt. Bij andere projecten waarbij de (Rijks)overheid projecten doet die van (grote) invloed kunnen zijn op de omgeving, wordt nogal eens een 0-meting uitgevoerd om bewijslast van schade eenvoudiger te maken voor de partijen die eventueel schade gaan ondervinden. Dit is bijvoorbeeld bij de peilverhoging in het Veerse Meer gebeurd, en eveneens bij het project Waterdunen (i.v.m. eventuele schade a.g.v. mogelijke verzilting). De reden van deze uitgevoerde ‘0-meting’ bij deze (en andere) projecten is de bewijslast eenvoudiger te maken, en eenduidiger qua vertrekpunt. Dit is in het verleden zo uitgevoerd om (jarenlang) getouwtrek over de uitgangspunten te voorkomen, wat in ieders belang is.
7. Is het een optie om ook in dit geval een soort ‘0-meting’ te doen en afwijkingen daarvan te compenseren (in plaats van de bewijslast bij de eigenaar van een mosselperceel te leggen)?
Voorbeeld: De opbrengst (in kg) van de mosselpercelen vast stellen (bijv. een 10-jarig gemiddelde, als ‘0-meting’) en dit na de zandsuppletie nogmaals te doen (bijv. een 4-jarig gemiddelde) en dan bij afwijkingen van de ‘0-meting’ een vorm van compensatie uit te keren en dit na 4 jaar te salderen waarna er een restvergoeding of teruggave volgt. Uiteraard moet e.e.a. aan voorwaarden verbonden worden, e.e.a. nader uit te werken.
In de in te richten monitoring zoals verwoord in het antwoord op vraag 6, is een '0-meting' van zowel fysische gegevens als productiegegevens voorzien. Deze monitoringgegevens en de gerealiseerde productiecijfers kunnen een eventuele claim in geval van tegenvallende toekomstige productie onderbouwen. Het doel van deze risicomonitoring is om snel in te kunnen grijpen als zaken anders lopen dan voorzien én om de bewijslast voor de kwekers te vereenvoudigen.
8. Als een ‘0 meting’ zoals hierboven genoemd geen optie is, kunt u dan aangeven waarom niet?
Zie antwoord op vraag 8.